|
|
|
|
|
Villa La Foce Estate | La Foce - 61, Strada della Vittoria -53042 Chianciano Terme - Siena | www.lafoce.com
Tuscany | The Val d'Orcia
Bibliografie
Iris Origo, Oorlog in de Val d'Orcia - Toscaans dagboek 1943-1944, Amsterdam Uitgeverij Contact 1987
Oorspronkelijke titel: 'War in Val d'Orcia' (1947). Vertaald en van een inleiding voorzien door Koen van Gulik . Met lijst van belangrijke personen en lijst van begrippen en gebeurtenissen. Het uitgegeven deel van het dagboek beslaat de jaren 1943-44 en beschrijft het leven van de kleine gemeenschap rond het landgoed 'La Foce'.
Katie Campbell , A modern pastoral in an ancient landscape - Iris Origo's La Foce, in Paradise of Exiles: The Anglo-American Gardens of Florence, pp. 154-167.
Helena Attlee, Italy's Private Gardens: An Inside View, pp. 104-109, Frances Lincoln, 2010
Cecil Pinsent and his gardens in Tuscany. Edited by M. Fantoni, H. Flores and J. Pfordresher. Edifir, Florence 1999. ISBN 8879700790.
Cecil Pinsent was op vierentwintigjarige leeftijd naar Firenze gekomen met zijn vriend Geoffrey Scott. Scott was in dienst genomen door de kunsthistoricus Bentard Berenson in Settignano, bij Fiesole. Daar, in Villa I tatti, hadden Lady Sybil Cuffe en Iris Orogo Cecil Pinsent leren kennen.
Richard Maxwell Dunn, Geoffrey Scott and the Berenson Circle: Literary and Aesthetic Life in the Early 20th Century, Edwin Mellen Press, 1998
|
|
Geoffrey Scott en Cecil Pinsent in Battery Park, New York,S August 1929. [Courtesy of Dr John Scott] |
|
|
|
[1] 'Zevenenveertig jaar geleden, op een winderige oktobermiddag in 1923, zagen wij Val d'Orcia en het huis dat ons thuis zou worden voor het eerst. Ons huwelijk stond voor de deur, en al wekenlang hadden we te koop staande landgoederen bekeken in verschillende streken van Toscane, maar tot dan toe hadden we niets gezien dat aan onze wensen beantwoordde. We wisten heel goed wat wij zochten: er moest genoeg werk te doen zijn om er ons hele leven mee te vullen, maar we hoopten ook dat het ook een mooie omgeving zou zijn. Zelf dacht ik aan een van die villa´s uit de veertiende of vijftiende eeuw die destijds evenzeer deel uitmaakten van het Toscaanse landschap als de heuvels waarop zij gebouwd waren of de lange, met cipressen omzoomde lanen die er naartoe leidden: villa's met een strenge façade die alleen onderbroken werd door een diepe loggia, met hoge gewelfde kamers in perfecte proporties, grote stenen kachels, misschien een kleine binnenplaats met een bron, en een tuin met een fontein en overgroeid door buxushagen. (Er zijn nog steeds veel van dergelijke huizen, die nu leegstaan en in vervallen staat verkeren.) Wat ik mij niet had gerealiseerd, was dat dergelijke huizen alleen stonden op land dat al eeuwen geleden in cultuur was gebracht, en waar op de hellingen terrassen waren aangelegd die beplant waren met olijfbomen en waar de wijnstruiken reeds in de dagen van de Decamerone vrucht hadden gedragen. Als wij zo'n landgoed zouden kopen, dan zouden we niet zo veel meer te doen hebben; we zouden het eigenlijke werk overlaten aan onze fattore en alleen af ten toe oogje hoeven houden op wat er gedaan werd, zoals het altijd was gegaan. En dat was niet wat wij wilden.
Uiteindelijk stond er nog één landgoed op ons lijstje. Het was zo’n 1.500 hectare groot en de grond was zeer arm, zo was ons verteld. Het lag in het zuiden van de provincie Siena, zo’n acht kilometer van een nieuwe bron die bij Chianciano ontsprong. Van daaruit reden wij over een hobbelige, slingerende weg naar boven, waarbij we op een doorwaadbare plaats een stroompje moesten oversteken. We kwamen langs enkele weinig goeds belovende boerderijen, en omgeven door het kreupelhout reden we via een steil karrenspoor almaar verder de heuvel op, in de hoop dat we vanaf de top het hele landgoed zouden kunnen overzien. De weg was niet meer dan een ruw karrenspoor, en we dachten niet dat er ooit eerder een auto overheen was gereden. De bossen aan weerszijden van de weg waren gekapt of verwaarloosd. Hoger en hoger klommen wij, en het hart zonk ons steeds meer in de schoenen. Plotseling waren we bij de top en stonden we op een kale, winderige hoogvlakte, met de Val d'Orcia aan onze voeten.
Het was een brede vallei, maar in die dagen bood het geen verwelkomende groene aanblik, geen veelbelovende vruchtbare velden. Door de kronkelende rivierbedding liep slechts een klein stroompje water, en door een met stenen bezaaide woestenij zochten enkele muilezels hun weg. De uitlopers van de lage, kale kleiheuvels – de crese senesi – vormden de waterscheidingen die het landschap in een aantal kleine en verdroogde diepe valleien verdeelde. Er waren geen bomen, alleen enkele bremstruiken, en de gecorrodeerde bergruggen vormden een bleek en onmenselijk maanlandschap. Die herfstavond was het met zijn bleke gloed even fascinerend als een woestijnlandschap. Meer naar het zuiden tekenden zich tegen de lucht de vierkante toren van Radicofani en de zwarte keileembergen af – een geduchte barrière tegen indringers, zoals vele vijanden hadden ondervonden. Het meest werden onze ogen echter naar het westen getrokken: naar de top van de grote dode vulkaan die, net als de Fuji Jama, het hele landschap domineerde en in het niet deed verzinken. Monte Amiata, zoals de berg heette, leek te zijn geschapen op een ruimere, meer majestueuze schaal dan de omringende heuvels en dalen.(...)
Toen wij in de daaropvolgende dagen de situatie wat beter onderzochten, kwamen wij weer met beide benen op de grond. Het grootste deel van het landgoed bestond uit bos (meest dwergeik, hoewel er hoger op de heuvel ook een mooi beukenbos was) of armzalig gras. Slechts klein deel bestond uit goed bouwland, en zelfs daarvan was nog maar een fractie beplant met wijnstruiken of olijfboomgaarden, terwijl veel bruikbaar land nog steeds braak lag. Er stonden niet veel gebouwen: behalve de villa zelf en de centrale bedrijfsgebouwen er omheen, waren er over het landgoed verspreid 25 boerderijen. Sommige daarvan waren heel moeilijk bereikbaar en allemaal waren ze bouwvallig. Op ruim anderhalve kilometer meter van de villa lag een kasteel, Castelluccio Bifolchi genoemd.(...)
Toen wij advies vroegen aan mensen uit onze kennissenkring die verstand hadden van het boerenbedrijf, moedigden die ons bepaald niet aan. Iets proberen te verbouwen in de Siënese crete, zo zeiden zij, was een lastige en frustrerende onderneming: wij zouden heel veel geduld en energie nodig hebben – en vooral veel kapitaal. Eerst moest de al eeuwen voortschrijdende bodemerosie tot staan worden gebracht, dan moesten wij ogenblikkelijk beginnen met herbebossing, wegenbouw en nieuwe aanplant. De bossen waren, zoals wij zelf ook al gezien hadden, meedogenloos en zonder enig roulatiesysteem gekapt, de olijfbomen waren slecht gesnoeid, de velden slecht geploegd of braakliggend en het vee was ondervoed. Dertig jaar lang was er zo goed als niets geïnvesteerd, niet in machines, niet in bemesting en evenmin in reparaties. De daken van de vervallen boerderijen lekten, de trappen waren weggerot, veel ramen waren gedicht met planken of dichtgestopt met lappen, en de door armoede getroffen families (die vaak uit meer dan twintig personen bestonden) zaten bijeen in de donkere en bedompte kamertjes. In een van die kamertjes troffen wij enkele maanden later een oude stervende man aan, die in een bed lag samen met een barende vrouw. Het kleine schooltje in de fattoria was in de winter voor veel kinderen onbereikbaar: de afstand was te groot en de wegen waren te slecht. In die periodes konden dus slechts enkele kinderen regelmatig naar school komen. De enige twee wegen – naar Chianciano en naar Montepulciano – kwamen samen bij ons huis (dat zich bevond op de waterscheiding tussen de Val d'Orcia en de Val di Chiana, waar ook de naam vandaan komt) en eindigden daar ook. De meer afgelegen boerderijen waren alleen bereikbaar over ruwe karrensporen, en als wij een poging wilden doen de productie op te voeren, dan zouden er op zijn minst tweemaal zoveel wegen moeten komen als er nu waren. Wij zouden subsidies nodig hebben van de overheid, en ook de medewerking van onze buren was onontbeerlijk. In een district waar de landeigenaren over het algemeen niet beschikten over kapitaal om te investeren en er bovendien maar weinig mensen waren die animo hadden voor nieuwe methoden, zou dat niet makkelijk zijn. Ook zouden wij zeker op tegenstand stuiten van de boeren zelf – die ongeletterd, koppig en wantrouwig waren en die net als alle plattelanders over de hele wereld vasthielden aan hun eigen methodes. Aan waarschuwingen geen gebrek dus. Was het onze moed, onze onwetendheid of gewoon onze jeugd, dat wij ze allemaal terzijde schoven? In november 1923, vijf dagen na onze eerste blik op Val d'Orcia, ondertekenden wij de koopakte van La Foce. In maart van het jaar daarop trouwden wij, en onmiddellijk na onze huwelijksreis keerden wij terug naar de Val d'Orcia om een begin te maken met ons nieuwe leven.'
Uit Iris Origo, Images and Shadows ('Een vrouwenleven'), vertaald door Margriet Agricola, Utrecht, Het Spectrum, 1999 |
www.tekstencultuur.nl
|
|
"The Val d'Orcia itself, with its uncannily lunar crete senesi (clay-earth hillocks), had long become barren; prey to soil erosion, antiquated farming practices, rampant deforestation and social strife."
|
[2] 'En het lot was ons gunstig gezind, omdat net in die tijd de nieuwe wetten van de fascistische regering van kracht werden die tot doel hadden de onontwikkelde gebieden in Italië productiever te maken. Het programma – de bonifica agraria – voorzag in geleide ontwikkeling (die soms leidde tot beslaglegging op het landgoed, met name op de vele grote verwaarloosde landgoederen in het zuiden, de latifondi, waarvan de afwezige landheren hun beklagenswaardige arbeiders soms zelfs verboden een verblijfplaats te bouwen die meer was dan een rieten hut, teneinde te voorkomen dat zij ‘bezettersrechten’ zouden kunnen doen gelden), en verder in de financiering van grootschalige openbare werken ter bestrijding van de landerosie, het aanmoedigen van drooglegging en irrigatie, de aanleg van nieuwe wegen en scholen, en vervolgens in grote staatssubsidies en -leningen tegen lage rente teneinde actieve landeigenaren in staat te stellen de productie op te voeren en de levensstandaard van de pachters te verbeteren. Deze ‘slag om het graan’ – die gepaard ging met een behoorlijke dosis retorica aangezien het deel uitmaakte van Mussolini’s ‘autarkiebeleid’ als antwoord op internationale economische sancties – begon met het droogleggen van de Pontijnse moerassen, het in cultuur brengen van de vlakten van de Toscaanse Maremma (waar kleine stukjes grond werden toegewezen aan oorlogsveteranen, net als in de dagen van het oude Rome) en een campagne om de malaria op Sardinië uit te roeien.
In regio’s als de onze waar beslaglegging niet nodig was, organiseerden de landeigenaren zich in de zogenaamde consorzi di bonifica die werden ondersteund met staatssubsidies. Nadat Antonio erin was geslaagd (ondanks de tegenstand van enkele buren) ook in de Val d'Orcia zo’n consortium op te richten, begon onze samenwerking met enkele mannen die het beste van het fascisme vertegenwoordigden: de belangrijkste initiator van de leggi di bonifica professor Arrigo Serpieri, een zeer deskundig en bovendien bijzondere aardige man, en verder een aantal goede technische experts die zich lieten inspireren door hun kritiekloze acceptatie van de fascistische slogans, maar ook door een oprecht enthousiasme voor hun werk. Het consortium van de Val d'Orcia werd opgericht in 1930 en Antonio bleef meer dan dertig jaar lang voorzitter en gangmaker. Er werd een kantoor geopend in Montepulciano, een efficiënte ingenieur in dienst genomen, en er werden plannen op papier gezet voor de hele vallei, van S. Quirico tot Radicofani, die ter goedkeuring werden voorgelegd aan de regering. De staat financierde twintig tot honderd procent van de benodigde fondsen, afhankelijk van de aard van de projecten, terwijl de landeigenaren het ontbrekende deel aanvulden, naar rato van de grootte van hun land – en van hun bereidheid.'
Uit Iris Origo, Images and Shadows ('Een vrouwenleven'), Utrecht, Het Spectrum, 1999 | www.tekstencultuur.nl
[3]'Van dit alles wisten wij op dat moment natuurlijk nog niets, en nog minder konden wij voorzien hoe diezelfde bossen op Monte Amiata die, net die waar wij ons nu in bevonden, eeuwenlang een schuilplaats hadden geboden voor bannelingen en opgejaagden, ook gedurende ons leven een toevluchtsoord voor vluchtelingen zou zijn: dit keer voor anti-fascistische partizanen en voor geallieerde krijgsgevangenen. We wisten alleen dat dit weidse, eenzame, onverzoenlijke landschap ons fascineerde en aantrok. Leven in de schaduw van die mysterieuze berg, een halt toeroepen aan de erosie van die steile hellingen, deze naakte klei omvormen tot graanvelden, deze boerderijen herbouwen en zien hoe de bewoners weer tot voorspoed komen, deze verminkte bossen weer groen maken – dat was wat wij wilden.'
Uit Iris Origo, Images and Shadows ('Een vrouwenleven'), vertaald door Margriet Agricola, Utrecht, Het Spectrum, 1999 | www.tekstencultuur.nl
|
|
|
|
|
|
Villa La Foce, entrance gate with a
bunch of cypress trees
|
|
Villa La Foce |
|
Castelluccio
|
Podere Santa Pia bevindt zich in Castiglioncello Bandini, een klein dorp op een heuvel op circa 25 km van Montalcino.
Dit voormalige kleine klooster werd zorgvuldig maar eenvoudig gerenoveerd tot een prachtig vakantiehuis waarbij veel van de traditionele Toscaanse kenmerken behouden bleven. De originele terracottavloeren, de ingewerkte voederbakken en de plafonds van houten balken getuigen van een fascinerend verleden.
Casa Vacanze Podere Santa Pia is ideaal voor familie- of vriendengroepen en biedt plaats aan 11 tot 14 personen. Tijdig reserveren is aanbevolen.
Geheime plekken in het zuiden van Toscane | Podere Santa Pia
|
|
|
|
|
|
|
|
Podere Santa Pia |
|
Een bijenzwerm in Podere Santa Pia.
|
|
Podere Santa Pia, uitzicht over de heuvels van de Maremma, tot aan zee en Montecristo
|
|
Villa La Foce | Anello La Foce di Chianciano – Riserva di Lucciola Bella – Palazzone – Castelluccio
|
|
|
Deze wandeling voert je vanuit Villa La Foce door het indrukwekkende landschap van het Lucciola Bella reservaat. Glooiende heuveltoppen worden afgewisseld met dorre kalkrots, de crete senese, cypressen, en olijfbomen, en brengt je langs Palazzone tot Castelluccio.
Wandelen in Toscane | Anello La Foce di Chianciano – Riserva di Lucciola Bella – Palazzone – Castelluccio
|
|
|
Villa La Foce | Anello La Foce - Vetriana – Monte Cetona
|
|
|
Monte Cetona (1148 m) ligt in het zuidoosten van Toscane, bij de grens met Umbrië.
In het Riserva Naturale di Pietraporciana zijn enkele mooie wandelingen uitgetekend die vanuit Villa La Foce goed bereikbaar zijn.
Wandelen in Toscane | Anello La Foce to Vetriana and Monte Cetona
|
|
|
|
|
|